Vrijdag 18 november werd de expositie geopend van mystieke geschriften die in de late middeleeuwen in het Arnhemse Agnietenklooster gemaakt zijn. Het waren dus nonnen die zich destijds tot dit monnikenwerk gezet hebben. Er is zelfs een handschrift op deze tentoonstelling dat maar liefst 165 preken bevat. Ze konden er niet genoeg van hebben. De titel van de expositie is ‘Verborgen leven. Arnhemse mystiek in de zestiende eeuw’.
In een lezing bij de opening zette Miek Pot uiteen dat de meeste mystiek berust op de beleving van het innerlijke leven, geschraagd door twee pijlers, stilte en eenzaamheid. Zij had twaalf jaar in een kluizenaressenklooster doorgebracht, waar eenzaamheid belangrijker is dan in gewone kloosters. Dat de stilte ook in andere kloosters essentieel kan zijn, weten we al sinds Thomas à Kempis zich met een boeksken in een hoeksken terugtrok.
Hoe zouden de Arnhemse nonnen die stilte weergegeven hebben in hun geschreven teksten? Hoe doen anderen dat? Sommige dichters brengen (verlangen naar) stilte onder woorden: Laten wij stil zijn voor elkander, kind. Anderen brengen veel regels wit aan in hun poëzie (dat vult de bladzijde). Ook in proza heb ik die regels wit vaak aangetroffen, erg veel in de werkstukken die ik als docent of als redacteur heb nagekeken. De auteurs meenden dan dat elke nieuwe alinea met een regel wit moest beginnen, alsof ze suggereerden: neem eerst de zojuist gelezen tekst tot je, overdenk haar in de stilte van de regel wit, lees dan pas verder.
Maar goed, op de expositie blijkt dat de nonnen in hun handschriften geen gebruik hebben gemaakt van regels wit. Alle bladzijden zijn opgevuld met letters en versieringen, alsof ze bang waren voor leegte, horror vacui. De versieringen zijn echter zo fraai, dat je om ze te bekijken vanzelf een leespauze inlast om de beeldentaal goed tot je te nemen. Hierin is de stilte verborgen.
Vooruitgang valt niet tegen te houden. Misschien had het Gelders Archief vroeger ook wel iets van een klooster, toen het nog een stiltekamer had om oude handschriften te bestuderen, zoals de monniken dat deden in de middeleeuwen. In recente tijden is deze kamer verdwenen. Er hangen weliswaar plaatsvervangende bordjes in de studiezaal waarop het woord Stilte staat, maar die bordjes worden door iedereen uitgelegd als Lees maar, er staat niet wat er staat.
Bij gesproken woorden kunnen ook – al dan niet pijnlijke – stiltes vallen. Heinrich Böll verhaalt van een man die alle redevoeringen van Konrad Adenauer op de band opnam, vervolgens de gesproken woorden uitwiste en alleen de ademhalingspauzes liet staan. Je luisterde dan geen lege band af, maar een band waarop Adenauer voortdurend zijn mond hield. Je hoorde het zwijgen van Adenauer.
Op de expositie wordt ook de tong van de heilige Eusebius getoond, in een kistje. De Eusebiuskerk heeft weliswaar een hele man in een kistje, maar dat is Eusebius niet. Alleen zijn tong wordt bewaard, niet de rest, in een kistje dat normaal in de Walburgiskerk staat. Als Eusebius indertijd zijn mond had gehouden, hadden de Romeinen die tong niet afgesneden en hadden wij die tong nu niet kunnen zien. Dan had de Grote Kerk nu nog gewoon St.-Maartenskerk geheten. Maar Eusebius heeft zijn mond niet gehouden, hij preekte voort, zonder tong. Die preken zijn echter niet bewaard, ze zijn niet op schrift gesteld. Verba volant, scriptura manet: Gesproken woorden vervliegen, geschreven woorden blijven (geldt niet voor columns).
Die 165 preken op de expositie bewijzen dat zij blijvend zijn. En de stilte zingt u tegemoet op de museumzalen.
Menno Potjer, november 2011